Inleiding

Over het ontstaan van veen

Ongeveer 10.000 jaar geleden ontstond na de laatste ijstijd, door bepaalde klimatologische omstandigheden als een stijgende temperatuur en toenemende vochtigheidsgraad, het veen.

Als gevolg van slechte afwatering en stijging van het grondwaterpeil ontstonden waterplassen en moerassig terrein. Door verrotting van plantenresten begon het proces van veenvorming en ontstond laagveen. Als de laag dik genoeg werd verlandde de plas en ontstond veenmos (sphagnum) dat het regenwater vasthield en daardoor onafhankelijk van het grondwater werd. Deze plant onttrekt zuurstof aan het water en voegt zuren toe, waardoor weinig verrotting optreedt en het afgestorven plantenmateriaal zich ophoopt, waardoor het veenmosveen ontstaat.
Het veenmos groeit in dikke kussens, die tot 20 keer hun eigen gewicht aan water kunnen vasthouden en (wel 15 cm per eeuw kunnen) aangroeien tot hoogveen. In ZO-Drenthe bereikte het zelfs een dikte van 10 meter.

Afhankelijk van de oorspronkelijke begroeiing ontstonden er lagen waarvan de onderste de hoogste verbrandingswaarde hadden, vanwege het hoogste koolstofgehalte. De bovenste laag werd dus gevormd door het veenmosveen, ook grauwveen of bolster genoemd. De meeste turf werd gestoken uit het zwartveen dat daaronder lag en de onderste laag, het dargveen, werd gebaggerd en tot baggerturf verwerkt.

Het veengebied werd wel aangeduid als “het land dat niet betreden kan worden en het water dat niet bevaren kan worden”. Een negende eeuwse beschrijving van Salland vertelt: Illa vinna in Salahon, ubi Ilisla flumen confluit in mare” ofwel “dat veen in Salland dat daar ligt waar de IJssel in zee stroomt”.
In 1227 versloeg Rudolf van Coevorden het ridderleger van Otto II van Lippe, bisschop van Utrecht, in de Slag bij Ane, waarbij de zwaar geharnaste ridders in het veen wegzakten.
Omstreeks 1800 beschreven reizigers het hoogveengebied tussen Ommen en Coevorden als:
“ene onafgebroken woestenij ,waar alleen de heideplant en enige mossoorten groeiden, geene dieren vond men daar dan waterslakken, waterinsecten, korhoenders en moerasvogels en, op de droogste plekken een enkele haas; en daar, waar de grond niet te moerassig was om het weiden van schapen te veroorloven, de herder. Want deze gehele uitgestrektheid was bedekt met eene korst van twee tot vijf el dikte en, als een tot berstens toe volgezogen spons, met water gevuld.”

Maar, daar waar mogelijk, werden de moeilijk begaanbare veengebieden beweid met schapen. In Zuid-Oost Drenthe waren enkele van deze gebieden, vooral de stroken langs de waterlopen, in gezamenlijk gebruik bij de boeren die op het aangrenzende zandgebied woonden. De gemeenschappelijke weide werd compascuum genoemd.
Zo kennen we o.m. Emmer-Compascuum en Barger-Compascuum.
Naast de beweiding vond boekweitteelt plaats. Daarvoor werden veenbranden gesticht die overigens vanzelf weer doofden als het vuur de nattere onderlagen bereikte. Deze veenbranden gingen gepaard met een enorme rookontwikkeling en het is bekend, dat de rookdeeltjes, die in de hogere luchtlagen terecht kwamen, zorgden voor verduistering tot zelfs in Berlijn en Wenen.

Maar het belangrijkste was het veen en dat werd op verschillende wijzen ontgonnen.
De wijze van ontginning was afhankelijk van de hoogte van de waterlopen. Lag het veen daarboven dan kon er worden afgewaterd en kon men de turf steken. Lag het veen lager dan kon niet worden afgewaterd en werd de turf gebaggerd en in een dikke laag op het “zetveld” uitgespreid om te drogen en daarna in turven gestoken.
Als de turf was verwijderd werden de onderlagen vermengd met de niet gebruikte bonk- aarde of bolster.

De dalgronden werden bemest en vormden een vruchtbare bodem voor de landbouw. Die mest werd zonodig door de turfschippers als retourvracht meegebracht uit de grote steden, als de veengebieden tenminste niet te ver van de grote steden lagen anders werden de transportkosten te hoog en bleven de dalgronden liggen zoals bij Hoogeveen.
Niet in Sappemeer waar de dalgronden eigendom waren van de stad Groningen en gratis werden bemest met de Groninger stadsmest; terwijl in Oude Pekela, ook eigendom van Groningen, die regeling niet gold.
Waarschijnlijk omdat er gewoon niet genoeg mest was. Voor een hectare was de mest en het afval van 250 personen nodig!!

De komst van de kunstmest maakte de ontginning van de dalgronden op grotere schaal mogelijk.
In Duitsland had men ontdekt dat de (gemalen bolster) turfstrooisel een prima vervanger was voor stro als stalbedekking en de Londense paarden van de Engelse tram stonden een tijd op Nederlandse turfstrooisel.

Met de opkomst van de automobiel werd naarstig gezocht naar nieuwe afzetmogelijkheden voor de bolster en gevonden in toepassingen voor de tuinbouw.
Later werd natuurkundig en scheikundig geëxperimenteerd met turf en ontdekte men de zuiverende en stankwerende werking van turfkoolstof.
In 1912 werd in Klazienaveen de Norit Witsuiker Maatschappij en in 1918 de Algemene Norit Maatschappij opgericht.

Voor de ontginning van grotere gebieden werd meestal een “compagnie” opgericht voor de financiering van het graven van waterwegen voor de afwatering en het vervoer van de gewonnen turf.
Voorbeelden: De Leusener Compagnie, Schoterlandse Veencompagnie, Opsterlandse Veencompagnie, Compagnie van de 5000 Morgen, Zuidwolder Compagnie enz.

Zwartsluis was o.m. een belangrijke havenplaats voor het tranport van turf over het IJsselmeer naar het westen en vaak werden schelpen mee terug genomen die in de kalkbranderijen werden verwerkt in de omgeving.

Er is nog veel meer te vertellen maar daarvoor is deze site niet bedoeld.

Veel informatie en teksten zijn ontleend aan ” Een wereld van turf ” geschreven door Mr. Drs. Wim Visscher te Nieuw Amsterdam ISBN 90 76877 05 X uitgegeven door H&K Uitgevers 2003 en uit het boek “De Gietersen in Friesland” van Dr. Jochem Kroes.

Mr. Drs.W. Visscher schreef o.a. ook “Rond de Runde” ISBN 90 72 457 536, “Wijkend Verleden” ISBN 90 90 1288 69 , “Bumaveen” ISBN 90 76877 04 1, “Een wereld van turf” ISBN 90 76877 05 X, “Drenthe Parijs” ISBN 90 76877 06 8 en “Heeren van de Ligtmis ” ISBN 90 76877 07 6 deze boeken gaan over verveners, vervening, de daaraan verbonden industrie en wat daarmee verwant is en dan eens niet alleen over de grote bedrijven die iedereen wel kent.

Wie geïnteresseerd is in deze materie moet beslist deze boeken inzien of kopen.